Hoe komen de prognoses tot stand?

Het prognosemodel zorg en welzijn geeft inzicht in de verwachte ontwikkeling van de vraag naar arbeid (arbeidsvraag) en het aanbod van arbeid (personeelsaanbod) tot 2033. De arbeidsvraag en het personeelsaanbod worden afzonderlijk van elkaar berekend. De confrontatie tussen vraag en aanbod geeft zicht op de vervulde vraag en op overschotten in vraag en aanbod.

Arbeidsvraag

De ontwikkeling van de vraag naar werknemers (arbeidsvraag) in zorg en welzijn wordt bepaald door de ontwikkeling van het zorggebruik, de arbeidsproductiviteit, het ziekteverzuim en de deeltijdfactor.

Zorggebruik

Het zorggebruik in verschillende branches wordt bepaald aan de hand van verschillende indicatoren. Voor de verpleeghuizen zijn dit bijvoorbeeld de diverse zorgzwaartepakketten, voor de ziekenhuizen zijn dit verpleegdagen, opnamen en polikliniekbezoeken. Het zorggebruik wordt gekoppeld aan de arbeidsvraag per beroepsgroep. Zo wordt de indicator polikliniekbezoeken gekoppeld aan de arbeidsvraag naar doktersassistenten in ziekenhuizen. Een verwachte groei of krimp in het aantal polikliniekbezoeken leidt dan tot groei of krimp in de vraag naar doktersassistenten.

Vervolgens is per indicator per regio bepaald wat de verwachte ontwikkeling is van het zorggebruik. Bij de ontwikkeling van het zorggebruik wordt rekening gehouden met demografische ontwikkelingen (geboorte, sterfte, migratie en vergrijzing van de bevolking). Daarnaast wordt gekeken naar het zorggebruik in de afgelopen jaren. Hiervoor zijn diverse bronnen geraadpleegd:

  • Declaraties in de Zorgverzekeringswet van Vektis

  • Gegevens van het Centraal Administratiekantoor (CAK) Wet langdurige zorg

  • Gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor de jeugdzorg en kinderopvang

  • Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein (CBS)

  • De verdeelmaatstaven in het gemeentefonds

  • Regiobeeld.nl van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

De groei in het zorggebruik is in recente perioden belemmerd door een toenemend gebrek aan personeel. Daarom is voor sommige zorggebruikindicatoren op basis van gegevens over de vacaturegraad en wachtlijsten een arbeidsmarktcorrectie op de verwachte ontwikkeling van de zorgvraag toegepast.

Arbeidsproductiviteit

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, heeft dit een dempend effect op de vraag naar arbeid. Als de arbeidsproductiviteit afneemt zal de arbeidsvraag echter toenemen. In het prognosemodel is op basis van onderzoek gekozen voor een toename van de arbeidsproductiviteit van 0,5 procent per jaar.

Ziekteverzuim

Als het ziekteverzuim toeneemt, dan stijgt de arbeidsvraag. Bij een afname van het ziekteverzuim daalt de arbeidsvraag. Als gevolg van corona is sprake van een trendbreuk in het ziekteverzuim. In het model wordt de aanname gedaan dat het verzuim zich vanaf 2026 weer ontwikkelt volgens de trendmatige prognose. In de tussenliggende periode wordt het verzuim in stappen afgebouwd.

Deeltijdfactor

Als de deeltijdfactor verandert, verandert ook de vraag naar het aantal werknemers. Er zijn dan immers meer of juist minder mensen nodig om dezelfde hoeveelheid zorg te verlenen. Er is voor de komende jaren geschat wat de ontwikkeling van de deeltijdfactor per branche is, door te kijken naar de verandering van de deeltijdfactor in de laatste 5 jaar.

Personeelsaanbod

De ontwikkeling van het personeelsaanbod wordt beïnvloed door opscholing, instroom van gediplomeerden en zij-instromers, uitstroom, en doorstroom naar andere branches.

Opscholing

Ieder persoon uit het personeelsaanbod heeft een kans om zich binnen een branche op te scholen tot een beroepsgroep van hetzelfde of een hoger niveau. Deze kansen zijn afhankelijk van leeftijd, branche en huidige beroepsgroep en zijn bepaald op basis van opscholing die in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden.

Uitstroom

Ieder persoon uit het personeelsaanbod heeft een kans om uit te stromen. Dit is afhankelijk van leeftijd en branche. Bij de uitstroomkansen voor de hogere leeftijden wordt rekening gehouden met de pensioengerechtigde leeftijd. Daarnaast is de uitstroom afhankelijk van de arbeidsmarktspanning in alle arbeidsmarktsectoren van de Nederlandse arbeidsmarkt en hoeveel uitwisseling in het verleden tussen de zorg- en welzijnsbranches en andere sectoren heeft plaatsgevonden.

Instroom

De instroom bestaat uit instroom vanuit het onderwijs en zij-instroom. Voor de instroom vanuit het onderwijs zijn prognoses opgesteld van het aantal studenten bij voor zorg en welzijn relevante opleidingen. Vervolgens worden hier opleidingsrendement en sectorrendement op toegepast om te bepalen hoeveel studenten jaarlijks de sector instromen.

De zij-instroom is afhankelijk van de arbeidsmarktspanning in alle arbeidsmarktsectoren van de Nederlandse arbeidsmarkt en hoeveel uitwisseling in het verleden tussen de zorg- en welzijnsbranches en andere sectoren heeft plaatsgevonden. Uit sectoren met een lage spanning zal eerder aanbod wegtrekken dan sectoren met een hoge spanning. Een hoge spanning bij zorg- en welzijnsbranches zal relatief hard aan het aanbod uit andere sectoren trekken

Doorstroom

Op basis van de arbeidsmarktspanning in alle zorg- en welzijnsbranches en hoeveel uitwisseling in het verleden tussen de branches heeft plaatsgevonden is doorstroom tussen de branches mogelijk. Hierbij blijven werknemers actief binnen dezelfde beroepsgroep. Krappe branches hebben een aanzuigende werking op het personeelsaanbod uit andere branches.

Schematische weergave van het prognosemodel

Beeld: ©ABF Research
Schematische weergave Prognosemodel Zorg en Welzijn

Vervulde vraag

Nadat het personeelsaanbod en de arbeidsvraag zijn bepaald, worden deze in het prognosemodel met elkaar geconfronteerd om de vervulde vraag en daarmee het aantal werknemers te bepalen. Personeelsaanbod en arbeidsvraag hebben een bepaalde elasticiteit tot elkaar. Als de arbeidsvraag relatief hoog is zal het personeelsaanbod optimaal benut worden en het aantal werkzoekenden tot een minimum beperkt zijn. Als het personeelsaanbod relatief hoog is zal juist het aantal vacatures tot een minimum dalen. Er is echter altijd sprake van vacatures en werkzoekenden.

Arbeidsmarkttekort (arbeidsmarktsaldo en spanningsindicator)

Het arbeidsmarktsaldo (arbeidsvraag) kan het tekort worden genoemd en arbeidsmarktsaldo (personeelsaanbod) het overschot. De twee arbeidsmarktsaldo’s kunnen niet met elkaar verrekend worden. Beide saldo’s blijven over nadat zowel de instellingen met vacatures op zoek zijn gegaan naar personeel als de werkzoekenden naar een baan. Allereerst zijn de saldo’s beroepsgroep, branche en regio specifiek. Daarnaast kan er sprake zijn van kwalitatieve mismatch (bijvoorbeeld doordat er verschillende beroepen onder een beroepsgroep vallen) en afstand tot de arbeidsmarkt. Dit zorgt ervoor dat er gelijktijdig sprake kan zijn van zowel onvervulde vacatures als werkzoekenden. Op basis van het arbeidsmarktsaldo (arbeidsvraag) en arbeidsmarktsaldo (personeelsaanbod) is de PMZW-spanningsindicator berekend, waarmee het aantal vacatures per 100 werkzoekenden wordt weergegeven.